Hier kom ik weg_ISBN9789038800028

Fragment uit Hier kom ik weg

Sinds een paar weken werk ik bij een Chinees restaurant in het winkelcentrum. Er zijn twee Chinese restaurants in Winschoten, een grote en een kleine. Ik werk in het kleine restaurant genaamd . Ik vond het baantje nadat ik een briefje bij de 4=6 zag hangen waarop stond dat ze een serveerster zochten. Van mijn moeder mocht ik solliciteren omdat ik eindelijk vijftien was geworden, maar mijn vader wilde het niet hebben omdat hij bang was dat mijn toch al niet al te beste schoolprestaties er onder zouden lijden. Sindsdien hangt er een verse grijze zwijgwolk tegen het plafond maar dat kan me inmiddels niks meer schelen. Ik belde. Na een extreem kort telefoongesprekje met een Chinese mevrouw (‘Hallo met Simone Waterman, ik bel omdat ik graag in uw restaurant zou willen werken…’ gevolgd door een stem die zei: ‘Goed, morgen, 5 uur, dag’) mocht ik op gesprek komen.

Het restaurant is van Meneer en Mevrouw Li. Ze zijn klein, lief en streng. Toen ik solliciteerde wilde Mevrouw Li naar mijn handen kijken. Ze pakte ze beet, keek naar mijn nagels en draaide daarna mijn handen ook nog om, want blijkbaar kan er met de binnenkant van je handen ook van alles mis zijn. Maar mijn handen waren gelukkig goed. Ik moet verplicht een zwarte rok met een panty aan, een gestreken wit overhemd dragen, zwarte nette schoenen aan en een staart in mijn haar binden. Als ik aankom op zondagmiddag kleed ik mee eerst om in de piepkleine wc. Mijn gewone kleren vouw ik op en leg ik in een plastic tasje op een plank in de keuken. Meneer Li, de kok, moet altijd lachen als hij mijn Dr. Martins ziet.

‘Not for a woman’, zegt hij.

‘Yes, for a woman too hoor’, zeg ik dan met overtuiging.

Ik serveer de drankjes en het eten en neem de bestellingen op. De bestellingen geef ik niet zelf door aan de keuken, dat doet Mevrouw Li op een briefje in het Chinees, want Meneer Li spreekt bijna geen Nederlands. Het Chinese alfabet bestaat uit mooie, onbegrijpelijke tekens. De Chinese bonnetjes mag ik, nadat ik het had gevraagd aan mevrouw Li, mee naar huis nemen. Ik bewaar ze thuis in een doosje.

De meeste mensen willen Babi Pangang met rode saus en bami.

‘En kroeproek, veul kroeproek!’ Het kindermenu bestaat uit patat met een frikandel of een kroket. Er komen ook vaak Duitsers, die willen meestal loempia’s. De Duitsers zijn over het algemeen een stuk beleefder dan de Nederlanders. Ze praten zacht, lachen vriendelijk en geven altijd wat extra geld dat ik mag houden van Mevrouw Li. De Nederlanders praten hard en kunnen hun verbazing over een blanke serveerster in een Chinees restaurant meestal niet verbergen. Ze zeggen rare dingen tegen me zoals:

‘Wanneer krijg jij spleetogen?’

Of ze zeggen tegen Mevrouw Li: ‘Naast gebakken rijst nu ook witte rijst in de bediening! Of: ‘Lekkel, lekkel, sambal bij!’ als ze het eten mee naar huis willen nemen. Ze praten tegen haar alsof ze doof en achterlijk is. Ik krijg plaatsvervangende schaamte als klanten dat soort dingen tegen Mevrouw Li zeggen en ik weet nooit hoe ik dan moet reageren.

Sinds kort werk ik ook op zaterdag en daarom mag ik vanaf nu mee-eten met Meneer en Mevrouw Li. Dan eten we echt Chinees. Ik ben er namelijk achter gekomen dat het Chinese eten van de menukaart aangepast eten is. Speciaal gemaakt voor de Nederlandse smaak. ‘Veel en zoet’, zegt mevrouw Li. ‘Dat eten we niet echt in China’.

Voor het restaurant om vijf uur opengaat eten we samen aan de ronde tafel. We eten meestal zachte heldere bouillon met allerlei knapperige felgroene groenten erin, paddenstoelen in een bruine saus met zwarte Chinese bonen en kruidige witte plakrijst. We drinken er thee bij. Het is allemaal heerlijk. De eerste keer dat ik het at werd ik er stil van.

‘Wel lekker?’ vroeg Mevrouw Li ongerust.

‘Heel ontzettend lekker’, antwoordde ik.

Ik ontdek steeds vaker dat achter elke werkelijkheid een andere verborgen zit.

 

Er werkt inmiddels ook een jongen in de keuken, die de afwas doet. Hij is ook Nederlands en heet Mathijs. Na het werken staan we vaak even samen te kletsen aan de achterkant van het restaurant. Over het weer, of wat er afgelopen vrijdag in Medisch Centrum West is gebeurd.

Mathijs woont in Blijham, heeft zijn trekker rijbewijs en rijdt op een knalrode MT-brommer met extra hoge spoiler. Op een avond vroeg hij: ‘Zal ik je naar huis brengen?’

‘Ik ben op de fiets.’

‘Weet ik, maar dan duw ik je vanaf mijn MT, ga je heul hard’.

‘Oké.’

‘Mooi zo.’ Alsof er een startsein had geklonken leunde Mathijs opeens naar voren, opende zijn mond en begon me te zoenen. Ik wist niet zo goed hoe ik moest reageren, schrok een beetje van zijn dikke natte tong, maar deed wel iets goeds terug denk ik, want sinds die keer eindigen al onze avondlijke gesprekjes op deze manier. Eerst zoenen we wat en daarna duwt hij me naar huis. Hij zet me af bij het begin van de Elandhof, de rest fiets ik zelf.

Ik ben niet verliefd op Mathijs. Hij is niet erg slim of grappig en heeft een lange mat die ik nogal onaantrekkelijk vind. Liever wil ik met iemand verkering die op Paul McCartney lijkt of anders op Eddy Vedder. Met zo iemand zoenen of verkering krijgen gaat alleen voorlopig niet lukken vrees ik, want niemand bij mij op school lijkt op Paul McCartney en met de paar Eddy Vedder-achtige jongens durf ik niet te praten. Ik zoen gewoon met Mathijs omdat het lekker kriebelt in mijn buik en ik zie hem toch niet op school want hij zit op de lts.

 

Helaas draagt Mathijs sinds vandaag een lelijke, dikke, zilveren schakelketting om zijn nek. Die zag ik door het doorgeefluikje van de keuken van onder zijn matje fonkelen toen hij stond af te wassen. Ik denk dat ik vanaf nu maar meteen na het werken naar huis ga, en parkeer mijn fiets voortaan aan de voorkant van het restaurant.